Weeshuis der Hervormden
Het overlijden van één van de ouders is voor kinderen heel ingrijpend en heeft vaak verstrekkende gevolgen. Vroeger was zo’n gebeurtenis een regelrechte ramp. De levensstandaard van een gezin was vaak al minimaal. Als daar dan ook nog eens een ouder wegviel, betekende dat heel vaak dat de kinderen in het Weeshuis terechtkwamen. Dit was zeker het geval als de moeder stierf en de vader zeeman was.
Het instituut ‘weeshuis’ is al erg oud. In 1433 is al sprake van het ‘Heilige Geest Gast- en Weeshuis’ en de uitdeling van turf, kaarsen, haring, vlees en brood door de Heilige Geestmeesters aan de armen. Deze Heilige Geestmeesters, van oorsprong toezichthouders op de Heilige Geestaltaren in de kerken, waren al belast met de armenzorg. Zij kregen vanaf de 13e eeuw ook de verantwoordelijkheid over de zieken en wezen in de stad.
Het eerste weeshuis aan de Markt
Het allereerste weeshuis in Vlaardingen was gehuisvest in een aantal panden aan de Markt. Nadat de vlammen tijdens de grote stadsbrand in 1574 ook het weeshuis in de as hadden gelegd, werd het instituut op dezelfde plek weer opgebouwd. De inkomsten van het Heilige Geest Gast- en Weeshuis bestonden uit giften. Deze konden in de speciale ‘armbossen’ die in de kerk, op het stadhuis en in de herbergen stonden, worden gedeponeerd. Verder kwam er geld binnen uit vaste fondsen, gevormd door legaten en giften. Er waren echter zoveel monden te voeren en lijfjes te kleden, dat er vrijwel altijd geldzorgen waren.
Verhuizing naar de Ridderstraat
Vanaf 1674 nam de invloed van de kerk af en die van het stadsbestuur toe. Het Heilige Geest Gast- en Weeshuis werd van lieverlee gewoon ‘Weeshuis’ genoemd en de Heilige Geestmeesters gingen vanaf 1692 als ‘regenten’ door het leven.
In 1722 kocht men de voormalige buitenplaats van Cornelis van Hartigsvelt in de Ridderstraat. Hij was de schoonzoon van ambachtsheer Wilhem van Ruytenburch. In het aangepaste gebouw vonden negentien wezen onderdak. Het verschil tussen de deftige buitenplaats en de dicht opeengepakte panden aan de Markt was groot. De verhuizing was mogelijk door de erfenis van de Delftse heelmeester Dirk van Sennewaard. In totaal liet hij 30.000 gulden na. De ene helft ging naar het weeshuis in Maassluis en de andere helft kwam in handen van het Vlaardingse weeshuis. Zoals bij een echte buitenplaats hoort, omvatte het terrein ‘huysinge, een koetshuys, een paerdestal, een thuyndershuys en bepotinge en beplantinge’,‘boomgaerden, tuynen en een laan’. De weeskindjes gingen er dus flink op vooruit.
Binnenvaders- en moeders
De zogenaamde ‘binnenvaders- en moeders’ voerden de instructies van de regenten strikt uit. De binnenvaders zorgden voor de broodmaaltijd en de binnenmoeders voor het warme eten. De naaimoeder leerde de meisjes naaien, zorgde voor de was en lette op de uiterlijke verzorging van de kinderen. Op het menu stonden harde grutten met boter en stroop, groene erwten, gerst, witte bonen, kool, spek, vis, vlees of rijstebrei voor tussen de middag. De avondmaaltijd bestond uit grutten met karnemelk of water, zoete melk met beschuit, koeken en af en toe wat fruit. Vanaf het jaar 1736 kregen de weeskinderen van oktober tot maart één keer per week ’s middags en ’s avonds haring te eten. Vlaardingen was tenslotte niet voor niets haringstad nummer één.
De kleding van de weesjes was heel simpel en aanvankelijk altijd zwart, de kleur van de rouw. Jongens droegen een zwart ‘buisje’ met op de schouder een bandje met de Vlaardingse kleuren rood, geel en blauw. De meisjes liepen rond in Vlaardingse klederdracht. Al op jonge leeftijd moesten de kinderen hun eigen kostje verdienen. Daarvan ging natuurlijk het grootste deel naar het weeshuis. Voordat ze uit het weeshuis ontslagen werden – meisjes met 21 jaar en jongens op hun 22e – werden ze voorzien van een soort basisgarderobe, die onder meer kon bestaan uit ‘1 nieuwe roobaje rock, 1 nieuwe stameijne mantel’ en een aantal ‘nieuwe musse’.
Een nieuw gebouw
Doordat het weeshuis aan de Ridderstraat te klein werd, besloot men uiteindelijk over te gaan tot nieuwbouw. In maart 1893 trokken de wezen en ‘oudelieden’, die inmiddels ook een onderkomen in het weeshuis hadden gevonden, in hun nieuwe behuizing.
Dit gebouw, aan het Weeshuisplein, staat er nog steeds, al is het sinds 1953 niet meer in gebruik als weeshuis. Tot 1960 was het een ‘tehuis voor werkende jongens’. Nadat het in handen van de gemeente Vlaardingen was overgegaan, heeft het voor vele doeleinden dienst gedaan; onder meer als tentoonstellingsruimte, verenigingsgebouw en peuterspeelzaal. Eind jaren '80 werd het omliggende gebied heringericht en stond het pand een aantal jaar op de slooplijst. Een protestactie en het daadkrachtig optreden van toenmalig D66-wethouder T. van der Steen redde het markante gebouw van de sloop.
Tegenwoordig heeft het gebouw een woonfunctie en is er een aantal gezondheidscentra in gevestigd.